Een absoluut rookverbod in Estse gevangenissen schendt het recht op privéleven. Het is een legitiem gezondheidsdoel, maar zonder proportionele afweging of alternatieven.

Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens boog zich over het Estse beleid dat sinds 2017 roken overal in de gevangenissen verbiedt, binnen én buiten. Vier gedetineerden klaagden dat dit absolute verbod geen rekening hield met hun beperkte autonomie in detentie en dat ontwenningsklachten genegeerd werden. Het Hof erkent dat de overheid een legitiem doel nastreeft, bescherming van gezondheid, brandveiligheid en derden, maar vindt dat Estland geen serieuze belangenafweging maakte voor rokende gedetineerden en geen minder ingrijpende opties bekeek, zoals strikt afgebakende rookzones in de open lucht.

In een context waar persoonlijke keuzevrijheid al minimaal is, weegt het Hof zwaarder aan het restje zelfbeschikking over het eigen lichaam en dagelijkse routines. Daarom is er een schending van artikel 8 (recht op respect voor het privéleven) voor drie van de vier klagers. Het Hof verwerpt tegelijk het zwaardere beroep op onmenselijke behandeling: ontwenningsklachten zijn vervelend, maar niet zó ernstig dat artikel 3 is geschonden.

Analyses en persberichten leggen uit dat het arrest geen “recht op roken” creëert; het verplicht staten wél om bij ingrijpende verboden een proportionele keuze te onderbouwen en alternatieven te overwegen. Daarmee zet het Hof een duidelijke rem op absolute rookverboden in detentie zonder gedegen motivering, terwijl het het gezondheidsdoel op zichzelf legitiem blijft vinden.

Bronnen